Een thuis

Stichting Hindostaans & Queer heeft het boek Humans of Hindostaans & Queer gepubliceerd. De focus is om de vreugde van Hindostaanse queers te tonen. Ik sta ook in het boek met een interview. Ook is mij gevraagd of ik iets extra’s wilde schrijven. Ik koos ervoor om de veelzijdigheid van mijn zijn uit te werken en bloot te leggen hoe ik altijd op zoek ben geweest en altijd op zoek zal zijn naar mijn plek op de wereld. Naar mijn thuis. Dit is wat ik schreef.

In het dorp waar ik opgroeide, vormde ik mijn eerste idee van een thuis. Daar stond het huis waarin ik woonde en wat ik zag als een thuis omdat de rest van mijn familie daar ook was neergestreken. Daar stond de supermarkt waar ik werkte, de boekenwinkel die ik bezocht en de ijscozaak waar ik in de zomer naartoe fietste. Maar naarmate ik meer ruimte innam als mens, werd die ruimte mij weer ontnomen. In dat dorp zou ik nooit kunnen worden wie ik voelde te zijn, wie ik voelde te worden. En zodra het kon, vertrok ik, zoekend naar iets beters.

Ik vluchtte naar de grote stad. In de jaren dat ik als onbegrepen tiener de middelbare school probeerde te overleven, droomde ik van de grootsheid van een stad. Ik hoopte daar te kunnen worden wie ik wilde zijn. Ik snakte naar ruimte en vrijheid. Naar mogelijkheden en nog meer mogelijkheden. Tegelijkertijd verlangde ik ook naar de grote stad omdat ik wilde opgaan in de anonimiteit van de mensenmassa. Ik wilde ongezien blijven. Want door jarenlange vernauwing droeg ik inmiddels ook schaamte met me mee, schaamte voor wie ik echt wilde zijn. Als de entreestempel van een club die de dagen erna maar niet wil verdwijnen, bleef die schaamte.

In de stad bleef ik zoeken naar een thuis. De kleinste aanraking van mijn huid leidde al snel tot de aanraking van mijn hart, en daarmee kwam het besef dat een thuis niet alleen in de fysieke wereld hoefde te bestaan. Ik wilde een thuis bouwen in de harten van de mensen die mij wisten te raken. Maar met meubels in hand werd ik bij de deur geweigerd, en bouwde ik maar een thuis voor hen in mijn eigen hart. Maar dat thuis bleef onbewoond achter.

Naarmate de verschillende aspecten in mijn identiteit zich meer kenbaar maakten en begonnen te kristalliseren, stond ik steeds vaker stil bij de volledigheid van mijn zijn. Ik zag wat ik niet deelde met anderen maar wat ik ook wel met hen deelde: huidskleur, etniciteit, seksualiteit, identiteit. Ik zag de potentie om een thuis te vinden in dat wat ik deelde met hen.

De grote stad gaf me de begeerde ruimte om verder te ontdekken wie ik was, van wie ik hield en wat dat betekende voor de rest van mijn leven. Ik omarmde de gemeenschap waarvan ik zo graag wilde dat het mij omarmde. Ik hoopte dat er ook voor mij ruimte was op de regenboog, dat de regenboog een thuis kon zijn. Maar de enige kleur waar oog voor bleek te zijn, was die van mijn huid. In de hongerige ogen van hen die ik begeerde, was ik een exotisch uitstapje. In de hatelijke ogen van hen die ik niet kon ontlopen, werd ik gezien als een broedpaard dat alleen gedefinieerd kon worden door de volbloedigheid van zijn afkomst.

Hoe dieper ik in mezelf dook en mijn identiteit onder een vergrootglas legde, hoe meer ik zag. Ik ben het kind van twee geloven, die beiden gerust zijn op overtuigingen over hoe het leven geleefd moet worden en welke mensen recht hebben op dat leven, en welke niet. Het geloof dat mijn vader meekreeg, kent een gerij aan goden, godinnen en andere godheden. Maar aangetast door bekrompen, binaire beweringen was er in die verscheidenheid geen ruimte voor mij. Het geloof dat mijn moeder is meegegeven, kenmerkt zich alleen maar door een verdwijning van verscheidenheid. Verspreid over de wereld werd elke vorm van authenticiteit vervangen door uniformiteit, en werd elke ‘afwijking’ beantwoord met uitwissing.

Ik ben ook het kind van twee landen, wiens relatie een lange en gewelddadige geschiedenis kent. Het land van mijn vader is het land dat hij achterliet, dat hij niet meer als een thuis beschouwde omdat het niet bezat wat hij nodig had. Het land waarin ik geboren ben, het land van klompen en kolonialisme, zal mij nooit als inwoner beschouwen door de ‘onwennige’ spelling van mijn namen en het bruine van mijn huid, door diezelfde geschiedenis. Zo bepalen de grenzen van gebieden waar ik wel en waar ik vooral niet tot behoor.

Of ik een thuis ga vinden, is een vraag die met enige regelmaat in mijn hoofd verschijnt. Op een zonnige dag kan ik zien dat een thuis niet vast hoeft te staan, dat het idee van een thuis net zo vloeibaar is als de vele andere onderdelen van mijn bestaan. Maar op regenachtige dagen lijkt het alsof het dak van mijn hart lekt. Mijn twijfels en angsten sijpelen naar binnen, en ik vraag me af of ik ooit een thuis ga vinden. Maar misschien is een thuis de kleine momenten dat ik volledig mezelf kan zijn. Misschien is een thuis het thuis waarin ik kan wonen op de zonnige en regenachtige dagen. Misschien bevindt mijn thuis zich in de toekomst en moet ik het gewoon nog vinden.

Previous
Previous

Paarse vrijdag & journalistiek

Next
Next

Halloween en homofobie